8 ogustus 2009, 22:42
Anoniem
|
wet er iemand woar poêtere (valsspelen) vandoan komt? |
8 ogustus 2009, 23:00
Krommenaas
|
gin idee, vraag ek m'neigen oek wel af |
9 ogustus 2009, 00:40
Doederik
|
WNT zegt: POOTERENI Woordsoort: ww.(intr.,trans.,zw.) Modern lemma: poteren — POTEREN —, onz. en bedr. zw. ww. In den vorm poteren identiek met peuteren en een frequent. van poten. De vorm met ô kan daarmee zeer nauw verwant zijn, evenals bij pootelen (zie ald.). In den eigenlijken zin van stooten, steken, slaan, peuteren komt het woord nauwelijks voor; zie echter SCHUERM., Bijv. [1883]: ”De vrek potert zijn geld in den grond”, waar het wegsteken, wegbergen beteekent, en verg. misschien Pooteren (II). Uit ”peuteren” kon over de bet. ”futselen”, ”prutsen”, ”morsen”, ”knoeien” die van ”oneerlijk handelen” ontstaan. Verg. op POLLEN, kol. 3177. ᴁA) Onz. Bedriegen, bedrog plegen in het spel (te Antwerpen) (SCHUERM. [1865-1870]; CORN.-VERVL.). Opnieuw schieten! Gij hèt gepooterd! CORN.VERVL. Nie' pooteren! Ald. ᴁB) Bedr. Stelen, heimelijk wegnemen en zich toeeigenen. Hij héet daar twintig frang gepooterd, CORN.-VERVL. — Een welhebbend persoon … had de wedding aangegegaan, met een militairen koupon op de spoorlinie van den Staat te rijden. Drie malen kon hij het gedaan krijgen …; de vierde maal … werd hij … geknipt. Hij betaalde aanstonds den prijs der vier biljetten die hij had gepooterd, Fondsenbl. 2 Juli 1897, 3 a. Als hij nu nog eens iets zou kunnen pooteren, zou hij 't beter wegsteken, E. CLAES, De Witteᴣ 72. Afl. Pooteraar (poteraar), spaarder, gierigaard (SCHUERM., Bijv. [1883]; CORN.-VERVL.). |
9 ogustus 2009, 23:51
Anoniem
|
veul bedankt! |