Luc | 19 februare 2010, 20:25 |
26 december 2010, 11:39
Luc |
pateeke : taartje pateekesmadam : een pateekesmadam zit gewoonlijk in een brasserie op de Meir chic te doen en doet daar een halve dag over haar pateeke en haar koffie. Pateekesmadammen zijn gewoonlijk nogal gepaleert. pateekesring : opvallende ring, gedragen door pateekesmadammen om te laten zien hoe rijk ze zijn. Past gewoonlijk bij haar "pelse frak". |
1 ogustus 2010, 20:13
Luc |
RUCHT Woordsoort: znw.(v.) Modern lemma: rucht znw. vr. Een sedert lang verouderd woord, mnl. ruchte: het roepen, geschreeuw, gerucht, faam, dat nog door KIL. vermeld wordt (”Rucht, ghe-rucht. Fama, tumultus”). Reeds in het mnl. was gheruchte, gerucht gebruikelijker. Behalve in dit woord, leeft rucht nog voort in ruchtbaar en in berucht (eig. verl. deelw. van de afl. beruchten); ook komt het voor in enkele thans verouderde afleidingen (zie hieronder). Mnl. ruchte, mnd. ruchte, rochte is een afleiding van het woord dat in het ohd. hruoft: geroep, geschreeuw, luidt en dit behoort bij roepen. |
1 ogustus 2010, 11:19
Luc |
HAPSCHAAR Woordsoort: znw.(m.,v.) Modern lemma: hapschaar — HAPSCHAARD; HAPSAARD, APS(J)AAR(D); daarnaast (het oudere?) HAPSCHEER(E) (enkele malen vindt men ook HAPSCHEERDER) —, znw. m. (en vr., immers soms in toepassing op eene vrouw gebezigd; zie onder 5); mv. -aren, -aar(d)s. Ongetwijfeld hetzelfde woord als gelijkbet. fra. happechair en wel waarschijnlijk eene vervorming daarvan, al blijft ook het omgekeerde mogelijk (FRANCK wijst er b.v. op dat het tweede lid schaar, scheer (uit schēre) heel goed aan hd. scherge, gerechtsdienaar, zou kunnen beantwoorden). +ᴁ1. Naar het oorspronkelijk, nog hier en daar in Vlaanderen gangbaar gebruik, eene meer of minder schertsende benaming voor den een of anderen lageren dienaar van het gerecht (zie de voorbeelden), te vergelijken met een term als b.v. dievenvanger. Hapschaer (Veld-beul), a Catch-pole, Bum-baily, or a Hang-man belonging to an army, SEWEL. Hapschaaren: … Dienaars van den Generaal Provoost, DIBBETZ, Milit. Wdb. 286 a [1740]. Hapscheerder … Diender, Rakker, MARIN. In de Hapscheerders handen vervallen. Tomber entre les mains des … Recors, pousse-cu, chassecoquins, Ald. De dief is de hapsaards ontloopen, DE BO 358 b [1892]. — Tot dienst ende hulpe van (den hoogbaljuw en den schout van Brugge) … zijn gestelt thien bystandige Apzaerden, dewelcke enz., DE DAMHOUDER, Grootdad. 519. Daemones laet sijne hapscheerders een hoereweert … grijpen ende op het vier leggen, ERASMIUS 2, 107. De Meyt van Jems de Hapscheer, BURGHOORN, Kl. Snorre-Pyp. 1, 7. Myn Grootvaâr was een hapscheer in 't leger, De Vakantie, 36. Papieren …, die … mij zeer nuttig zijn, wanneer deze of gene hapscheer mij komt praaien en verzoeken mijne kleuren te wijzen, V. LENNEP, Rom. 3, 321 [1840]. Moorden. Zijn draad is afgesneên. Ik heb 't volvoerd. Macb. Gij zijt de beste hapschaar, V. D. BERGH, Bloeml. uit Shakesp. 83. Sint Ambrosius … was rustwaarder bij 't volk … en is deswegen Patroon der hapsaarden (die men heet gens d'armes), Duikalm. 1895 (op 7 Dec.). gy zult hangen, schurk: messieurs die dezerteeren, En paerden steelen, moet de hapschaer klimmen leeren. LANGENDIJK 2, 213. ᴁ— Als een scheldwoord gebezigd. J. De Baron heeft al over jaar en dag, de weergâ van uw Degen gedraagen. … G. Maar waarom heeft hy me dan verrast? Die Hapscheer moest my waarschouwen, V. D. HOEVEN, Waarzegster, 83. ᴁ— In Zuid-Nederland gebezigd in toepassing op een durfal van een jongen. Verg. ”'t is ne gendarme van ne' jongen” (Loquela 4, 2 [1884]). Onversaafderik, stouterik, deurendal, stoute jongen, ruischebuische, t. a. pl. (Loo). 2. Soms naar 't schijnt (zie althans beneden de Samenst. hapscheersknecht) gebezigd voor: veldbarbier, en zulks voorzeker door bijgedachte aan veldschere, veldscheer. 3. Inhalig persoon; vrek. Bij V. DALE als ”gewestelijk” vermeld en in dien zin b.v. uit Maaseik bekend. 4. In de Zaanstreek. Rare vent; vreemde snuiter. Zie nader BOEKENOOGEN 293. 5. In den omtrek van Deventer, te Bathmen b. v., als hapscheere, in toepassing op eene vrouw die ”een grooten mond opzet en wartaal uitslaat” (verg. ook BOEKENOOGEN 293). 6. Te Oostende (als absjaar, zie DE BO 358 b [1892]) de naam voor zekeren visch, t.w. voor Callionymus lyra. Zie over die benaming nader DE BO 358 b [1892]. Afl. Hapscheeren, in de uitdr. Op een hapscheeren gaan, op een vechten gaan, tot kloppen komen (”Als het op een hapscheren gaet, is hy maer een bloode loer”, ERASMIUS 1, 9; ”Wonder …, als het op een hapscheeren ginck, hoe couragieuslijck hy enz.” 1, 163) verhapscheeren, zooveel als: verhandelen, ”verhakstukken” (”Wat heb-jij hier te verhapscheeren?” BOEKENOOGEN 1121—1122). Samenst. (in de bet. 2) Hapscheersknecht (”Hij (een barbier) wist, hoe het allarm in 't oorlogsveld begon, Toen hij als hapscheersknecht de plijsters had gestreken”, BARTELINK, B. Kermis 25 [1774]). © 2007 INL. Artikel gepubliceerd in 1899. |
19 februare 2010, 18:10
Luc |
http://www.youtube.com/watch?v=oqXIn0i5Oys |